De boodschappers van de muzen

De cicaden waren ooit mensen in de tijd dat de muzen nog niet waren geboren. Door de geboorte van de muzen en de ontdekking van het zingen raakten bepaalde mensen in die tijd zo buiten zichzelf van verrukking, dat zij alleen nog maar wilden zingen en niet meer dachten aan eten en drinken.
Zo waren ze dood voor ze het in de gaten hadden. Uit die mensen ontstond daarna de soort van de cicaden, die van de muzen het voorrecht hebben gekregen dat ze helemaal geen voedsel meer nodig hebben en meteen vanaf hun geboorte zonder eten of drinken, zingen tot ze sterven.
Daarna gaan ze naar de muzen om te rapporteren welke mensen hier bepaalde muzen eren. De sympathie van Terpsichora gaat uit naar de mensen van wie zij hoort dat ze haar met dansen hebben geëerd en zo verder in overeenstemming met het terrein van de verschillende muzen.
Ook aan de oudste muzen, eerst Calliope en dan Urania , berichten zij welke mensen hun leven lang streven naar inzicht en daarmee hun muzikale gaven eren, want dit zijn de muzen die zich bezighouden met de hemel en met het goddelijk en menselijk denken en zo de mooiste muziek maken.’

Cicaden

Tsji, tsji, tsji zingen deze zangers van de Griekse zomer de hele dag in koor tot een half uur voor zonsondergang. Dan is het concert te einde, om ‘smorgens zodra de zon haar warmte laat voelen weer te beginnen.
Ze hoeven in hun bovengrondse leven, dat een dag of 3 duurt, niet te eten
Cicaden leven het grootste gedeelte van hun leven ondergronds, waar ze zich voeden met het sap uit boomwortels. Ze zijn al zeventien jaar als ze eindelijk het daglicht zien, klaar om te paren. Maar eerst moet er nog een zwaar karwei geklaard worden, hun laatste metamorfose. Met hun poten klauwen ze zich vast aan een boomstam en wringen zich uit hun te krappe velletje. In vol ornaat komen ze te voorschijn met grote vleugels die zich langzaam ontvouwen.

Alleen de mannetjes zijn de muzikanten. Zij hebben een trommelvel dat gespannen is tussen vóór- en achterlijf aan de buikzijde. Door het op en neer te bewegen ontstaat het klikkende geluid.
‘Gezegend de cicaden, wier vrouwen nooit spreken’, zei Socrates
De vrouwtjes houden van het mannelijk gezang en laten zich gewillig lokken om te paren. Zij heeft een lange legboor en legt daarmee haar eitjes in de jonge twijgjes van de bomen. Uit die eitjes komen larven, die met hun graafpoten de boom afdalen en het zich gemakkelijk maken in de aarde.
Eind augustus is het concert ten einde. Af en toe hoor je nog een late artiest een slottoon geven van het twee maanden durende concert. Je laatste kans om mee te zingen en te dansen en in de gunst te komen bij de muzen.
‘De zomer is voorbij’, zingt hij. ‘Ik wens je een goeie winter. Tot volgend jaar.’

Bronnen: Plato, Lychnari nr. 3 1998